Bestaanszekerheid: geen hip modewoord
Voor veel Nederlanders is het leven heel duur. De prijzen van boodschappen blijven maar stijgen en de huren zijn hoog. Kabinet, kom op Prinsjesdag met boter bij de vis.
Tijdens de verkiezingscampagne hebben politici het thema bestaanszekerheid breed omarmd. Sommige mensen kunnen het woord sindsdien niet meer horen, maar deze maand bleek weer waarom bestaanszekerheid geen tijdelijk ‘hip’ woord mag zijn dat langzaam weer in de vergetelheid raakt.
Hogere huren, accijnsverhogingen en weer duurdere boodschappen. Tegen de verwachting van experts in blijkt de inflatie ook in juli 2024 nog niet bedwongen, aldus de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Begin augustus maakte het CBS bekend dat de prijzen in juli met 3,7 procent zin gestegen vergeleken met een jaar eerder.
Het leven is opnieuw een stuk duurder geworden en voorspelbaar blijken de huishoudelijke uitgaven nog allerminst. Het zet de bestaanszekerheid van huishoudens met een klein inkomen structureel onder hoogspanning.
Het Nibud onderzocht dit jaar voor de zesde keer hoe huishoudens in Nederland er financieel voor staan. Daaruit bleek dat het de goede kant op gaat met de financiële situatie van de meeste Nederlandse huishoudens. En in de plannen in het Hoofdlijnenakkoord van het nieuwe kabinet zien we veel mogelijkheden voor een stevig fundament onder de bestaanszekerheid voor ons allemaal.
Echter moeten we ook vaststellen dat er groepen zijn waarvoor een betaalbaar leven helemaal niet vanzelfsprekend is: veel huurders, huishoudens met lagere of wisselende inkomsten en jongvolwassenen. Zij hebben minder controle over hun inkomsten en voor hen bieden toeslagen niet de zekerheid die nodig is om grip op het leven te houden.
Ook uit het rapport van de Commissie Sociaal Minimum weten we dat veel Nederlandse huishoudens met een inkomen rond het sociaal minimum leven in financiële bestaansonzekerheid. Deze mensen moeten roeien met de riemen die voor hen uit het zicht dreigen te raken.
Zij hebben een fundamentele verbetering van hun bestaanszekerheid nodig. Daarmee krijgen zij een basis onder hun bestaan, hebben ze minder financiële zorgen en kunnen ze volwaardig meedoen aan de maatschappij. De maatschappij profiteert daar overigens zelf ook van; we weten dat schuldenproblematiek de samenleving minstens 8,5 miljard euro per jaar kost.
Minder geldzorgen leidt tot een hogere arbeidsproductiviteit en minder zorgkosten. Structureel investeren in bestaanszekerheid betaalt zich dus voor een aanzienlijk deel terug.
Een essentieel onderdeel van bestaanszekerheid is zekerheid. Wie weet wat er gaat komen, kan zich daarop voorbereiden. Veel mensen raken verdwaald in het doolhof van de toeslagen en andere ingewikkelde inkomensmaatregelen. Die ook nog eens elk jaar veranderen. Met als gevolg dat mensen soms broodnodige ondersteuning niet aanvragen. Een verregaande versimpeling zou erg helpen. Dat kan alleen door een structurele landelijke aanpak, waarbij het verhogen van het sociaal minimum het belangrijkste uitgangspunt is.
Het nieuwe kabinet, dat druk bezig is om het Hoofdlijnenakkoord verder uit te werken, doet er kortom verstandig aan om beleid te maken dat recht doet aan de term bestaanszekerheid. Deze zomer biedt de kans om met een visie te komen voor hét thema van de verkiezingen en te laten zien dat bestaanszekerheid niet een voorbijgaand modewoord is, maar de levensader voor heel veel Nederlanders en een zorg die de rijksoverheid uiterst serieus neemt. Ik hoop dat het kabinet die kans met beide handen aangrijpt en met Prinsjesdag met boter bij de vis komt.
Arjan Vliegenthart is directeur van budgetinstituut Nibud
<LC.29.08.2024>